-
1 рассеяться
zich verspreiden ; optrekken, opgaan ; uiteengaan ; zich verstrooien, zich amuseren -
2 распространяться
zich verspreiden, zich verbreiden -
3 spread
n. wijdte; verbreiding, verspreiding; stuk land, landbezit v. een boer; smeersel; feestmaal, onthaal--------v. spreiden, zich uitspreiden; zich spreiden; zich verspreiden; verspreiden; smeren; besmerenspread1[ spred] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 breedte7 smeersel9 dubbele pagina ⇒ tekst/foto over twee (tegenover elkaar liggende) pagina's, spread————————spread23 uitgespreid/uitgesmeerd worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bedekken ⇒ beleggen/besmeren♦voorbeelden: -
4 répandre
répandre [reepãdr]1 storten ⇒ morsen, gieten2 verbreiden ⇒ verspreiden, uitdragen♦voorbeelden:1 zich verspreiden ⇒ verspreid worden, zich verbreiden♦voorbeelden:1. v1) storten, gieten2) verspreiden2. se répandrev3) veel uitgaan -
5 disperser
disperser [diespersee]1 verspreiden ⇒ verstrooien, uiteenjagen♦voorbeelden:1 zich verspreiden ⇒ zich versnipperen, uiteengaan1. v1) verspreiden, verstrooien2) versnipperen2. se disperserv1) zich verspreiden, uiteengaan -
6 verbreiten
verbreiten3 verbreiden ⇒ uitstralen, afgeven♦voorbeelden:1 zich verbreiden ⇒ zich verspreiden, bekend worden2 zich verbreiden ⇒ zich verspreiden, uitbreiden -
7 courir
courir [koerier]1 hard lopen ⇒ hollen, rennen3 in omloop zijn ⇒ zich verspreiden, in zwang zijn5 lopen ⇒ zich uitstrekken, gelegen zijn♦voorbeelden:les gens courent à ce spectacle • de mensen verdringen zich om deze voorstelling te ziencourir après le bonheur • geluk najagen, nastrevencourir après une femme • achter een vrouw aan zittencourir au devant de qn. • iemand tegemoet snellencourir d' aventure en aventure • zich van het ene avontuur in het andere stortencourir sur ses cinquante ans • tegen de vijftig lopenbrochures qui courent de main en main • brochures die van hand tot hand gaanles ragots qui courent sur son compte • de kletspraatjes die over hem, haar de ronde doenmains qui courent sur les touches • handen die over de toetsen glijdenlaisser courir qn. • iemand zijn gang laten gaan〈 informeel〉 tu peux toujours courir! • morgen brengen!, je kunt me wat!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 najagen ⇒ nastreven, trachten te krijgen3 doorlopen ⇒ doorkruisen, doorreizen♦voorbeelden:v1) hardlopen, rennen, hollen2) zich haasten3) zich verspreiden, in zwang zijn4) lopen [tijd]5) gelegen zijn6) deelnemen (aan een wedren, wedstrijd)9) najagen10) doorkruisen, doorreizen11) druk bezoeken13) de keel uithangen, vervelen -
8 fan
n. ventilator; waaier; aanhanger, supporter; liefhebber, bevorderaar, vriend--------v. uitwaaieren, zich verspreiden; aanblazen, aanwakkerenfan1[ fæn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 waaier3 bewonderaar(ster) ⇒ enthousiast, fan————————fan2〈 fanned〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 fan the flames • het vuur aanwakkeren, olie op het vuur gietenfan a passion • gevoelens aanwakkeren -
9 diffuser
diffuser [diefuuzee]♦voorbeelden:diffuser une revue • een tijdschrift in omloop brengenv1) verspreiden2) uitzenden [radio, tv] -
10 écarter
écarter [eekaartee]1 (uit)spreiden ⇒ uit elkaar schuiven, uit elkaar drijven♦voorbeelden:écarter les mouches • de vliegen wegslaanécarter une réclamation • een klacht afwijzenécarter qn. de la liste • iemand van de lijst afvoerenécarter un coup • een slag afweren, pareren♦voorbeelden:s'écarter de quelques pas • enkele stappen opzij gaanécarter de son sujet • van zijn onderwerp afdwalens'écarter de la verticale • scheef staan1. v1) uitspreiden, uiteendoen2) verwijderen3) doen afwijken [van richting]4) terugleggen [kaarten]5) wegsturen2. s'écarterv1) uiteengaan, opengaan -
11 disperse
v. spreiden, ontbinden; verspreiden, uit elkaar drijven[ dispə:s]1 zich verspreiden ⇒ uiteengaan, uiteenstuivenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uiteen drijven ⇒ verstrooien, verspreiden2 verspreiden ⇒ spreiden, uiteenplaatsen4 verjagen -
12 disséminer
disséminer [dieseemienee]♦voorbeelden:disséminer des succursales dans toute la région • overal in de regio filialen oprichten -
13 suinter
suinter [sŵẽtee]1 (door)sijpelen ⇒ (door)lekken, (door)zweten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) lekken, (door)sijpelen4) uitstralen -
14 verteilen
-
15 zerstreuen
zerstreuen1 verstrooien, verspreiden2 verstrooiing, afleiding verschaffen3 opheffen, doen verdwijnen♦voorbeelden:zerstreutes Licht • diffuus lichtzerstreut liegende Dörfer • verspreid liggende dorpen1 zich verspreiden, uiteengaan♦voorbeelden: -
16 diffuse
adj. verspreid, verstrooid--------v. verspreiden, uitstorten, uitgieten; doordringen in (v.vloeistoffen, gassen)diffuse1[ difjoe:s] 〈bijvoeglijk naamwoord; diffuseness〉————————diffuse2[ difjoe:z]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 scatter
n. verstrooiing, verspreiding, verdrijving; kleine hoeveelheid; overschot aan reclametijd op televisie (na eerste verkoop voor het seizoen)--------v. uitspreiden; uitzaaien; verspreidenscatter1♦voorbeelden:————————scatter2♦voorbeelden:scatter over • uitstrooien over -
18 épandre
épandre [eepãdr]1 zich verspreiden ⇒ (uit)vloeien, uitstromen -
19 распространяться
v1) gener. kankeren, omlopen, rondlopen, zich uitbreiden, zich uitstrekken (tot-íà), zich voortplanten, aanwoekeren, circuleren, in omloop zijn (о слухах), om zich heen grijpen (о болезни и т.п.), uitweiden, veld winnen (о мнении), voortwoekeren, zich verbreiden, zich verspreiden2) liter. klinken (о славе и т.п.) -
20 currency
n. valuta; geld; omzet; gewoonte; omloop[ kurrənsie] 〈meervoud: currencies〉2 munt/geldstelsel♦voorbeelden:1 foreign/hard/soft currencies • vreemde/harde/zachte valuta'sthe French currency • de Franse valuta2 gangbaarheid ⇒ geldendheid, courantheid♦voorbeelden:
Страницы